Vervolg op: Mijn Leven, Mijn Liefdes, Josie - 8 Slot
Ik kleedde me snel aan, pakte beneden mijn fiets en reed naar de cafetaria toe. Het was er gelukkig niet zo druk en ik hoefde niet zo lang te wachten tot ik aan de beurt kwam. ik bestelde twee frietjes en rekende af. Ik moest nog wel even wachten tot de friet klaar was. Onder het wachten kwam mijn buurjongen binnen, Charrel (van Charles).
Met Charrel had ik het niet zo op. Hij was enkele jaren ouder dan ik en had het eind van het voorgaande jaar zijn diploma aan de MTS gehaald, voor de theorie-stroom want hij was ambitieus en wilde naar de HTS toe om zodoende een hoge positie te kunnen verwerven in het bedrijfsleven. Op zich niets mis mee, maar hij bazuinde dat overal rond alsof hij al ergens algemeen directeur van een grote onderneming was.
Wij hadden met zijn familie niet zo’n goede verstandhouding, we groetten elkaar maar daar hield eigenlijk wel op. Ik geloof niet dat we ooit bij elkaar op bezoek zijn geweest.
We hadden wel eens de indruk dat er van hun kant sprake was van jaloezie omdat we allemaal goed konden leren en hun kinderen wat minder mee konden, terwijl daar natuurlijk niks mis mee is. Iedereen is misschien niet gelijk maar wel gelijkwaardig.
Hoe dan ook, hij zag me staan stak zijn hand op en plaatste zijn bestelling en kwam daarna naast me staan. “Ik dacht dat jullie alleen maar Indisch aten,” zei hij op denigrerende toon, “lust je wel friet?” Ik keek hem strak aan en zei: “Mijn ouders zouden dit inderdaad niet eten. Maar ik eet straks bij Josie en die had wel zin in een frietje. En ik vind het wel lekker.”
“Josie, hè, met haar en die zus van d’r zou ik wel eens de koffer in willen duiken. Het liefste met allebei tegelijk. Hahaha!”
“Dromen is niet verboden,’ antwoordde ik en ik pakte mijn bestelling van de toonbank die inmiddels klaar was gemeld, “succes ermee, het zal altijd wel een droom blijven, denk ik zo. De ballen!” Ik nam afscheid van de cafetariahouder, ging naar buiten en stapte op mijn fiets. Ik kon toen niet bevroeden dat dit heerschap nog eens onaangenaam in mijn leven voorbij zou komen.
Bij Josie thuis aangekomen, ging ik via de keuken de woon-/eetkamer binnen. Ik zag dat ze halverwege was gestopt met het dekken van de tafel. Zijzelf was in geen velden of wegen te bekennen.
Ik liep naar de hal toe waar ik haar op de trap zag zitten, huilend, met de hoorn van de telefoon aan haar oor. Er moest iets ernstigs gebeurd zijn anders zou ze er niet zo bij zitten.
Ik trok haar aandacht, ze keek naar me, gebaarde dat ik maar even naar de woonkamer moest gaan, ze was immers nog in gesprek. Ik ging aan tafel zitten en keek een beetje daas naar de friet. Ik nam een besluit en pakte twee borden en deed de friet met de apart verpakte mayonaise op de borden. Intussen hoorde ik wel flarden van het telefoongesprek, ik ving iets op van een ongeluk en het ziekenhuis.
Ik bracht een bord naar Josie toe, die nog steeds in gesprek was. Ze keek me dankbaar aan en begon wat frietjes te eten. Ook bracht ik haar een glas cola. Zelf ging ik aan tafel zitten om mijn portie te verorberen. Het telefoongesprek duurde toch nog wel een dik kwartier, waarna Joos met betraande ogen binnen kwam lopen en haar lege bord en glas op tafel zette. Ze liet zich op de stoel naast me zakken en zat er bij als een gewond vogeltje. Ik verschoof mijn stoel zodanig dat ik haar kon omhelzen om haar te troosten, hoewel ik natuurlijk nog niet wist wat er precies gebeurd was. Ze legde haar hoofd om mijn schouder en begon hartverscheurend te huilen. Ik klopte zachtjes op haar rug en zei: “Toe maar, laat het er maar allemaal uitkomen.”
Al huilende vertelde ze me met horten en stoten dat er een ernstig ongeluk was gebeurd in Amsterdam met de auto van haar ouders. Ze wist er niet het fijne van maar de politie had haar dringend geadviseerd om vandaag nog naar het Prinsengracht ziekenhuis te komen. Daarna had ze met dat ziekenhuis gebeld en had gehoord dat haar beide ouders kritiek lagen, opa niet meer leefde en Dré-tje een gebroken been had.
Ze had daarna met Nannie gebeld, die natuurlijk helemaal ondersteboven was en afgesproken dat die meteen naar huis zou komen om te overleggen hoe ze naar Amsterdam konden gaan.
Huilend zei ze: “Ik heb ook helemaal geen geld voor een treinkaartje. Ik weet niet hoe we dit moeten doen.”
Ik nam haar gezicht in mijn handen, keek naar haar betraande ogen en wangen en zei: “Ik bel wel even met mijn vader. Misschien kan hij wat voor jullie regelen, okay?”
Ze zoende me op mijn mond en zei: “Je bent zo’n lieverd. Ik zou nu niet weten wat ik zonder je zou moeten doen.”
Ik liep naar de telefoon en belde mijn ouders. Legde de hele situatie uit en kreeg prompt te horen dat Nannie en Joos zich geen zorgen hoefden te maken. Ze konden altijd op ons terugvallen als dat nodig was. En Paps zou hen wel naar het ziekenhuis brengen. Ik zei dat ik mee wilde en Paps zei: “Ik zou niet anders van je verwacht hebben. Laat me maar weten wanneer ze willen vertrekken. O, en Mams roept net dat ze voorlopig bij ons kunnen komen eten. Als ze geld nodig hebben, dan kunnen we tot op zekere hoogte wel wat voorschieten.”
Ik dankte hem en zei dat ik hem zo snel mogelijk zou terugbellen en legde de hoorn op de haak.
Prompt ging de voordeur open en stapte Nanette binnen met een bedrukt gezicht. Ik kon zien dat ze gehuild had. Ze keek me verrast aan en zei: “Wat doe jij hier nou?” Ik haalde me schouders op en zei: “Ik was toevallig bij Josie toen het belletje van de politie binnenkwam,” ik liep naar haar toe en omhelsde haar bij wijze van troost. Ze hield me stevig vast, kuste me op mijn mond en zei dat het fijn was dat ik er was om Josie te steunen. “Ik ben er ook voor jou, als je dat wilt,” zei ik. (Ik had toen natuurlijk niet kunnen voorzien dat Nannie me daar in de verdere toekomst op zou aanspreken).
We liepen naar de woonkamer waar beide zussen elkaar in de armen vielen en hevig begonnen te huilen. Ik stond er een beetje hulpeloos bij en wist me even geen houding te geven.
Na een tijdje begonnen ze met elkaar te fluisteren alsof ik niet mocht horen wat ze zeiden en af en toe klonk er snik van de ene òf de andere zus. Ze begonnen wat luider te praten en nu kon ik wel opvangen waarover het ging. Ze wisten niet hoe ze naar het ziekenhuis konden komen, ze hadden te weinig geld om het te betalen. Toen ik dat hoorde zei ik: “Geen zorgen, dat is al opgelost!” Ze keken me beiden met een vragende blijk aan en ik legde uit dat wij hen zouden steunen en dat mijn vader al praktisch klaar stond om hen naar Amsterdam te rijden. Ze vlogen beiden me om de hals om me te bedanken en Joos zei: “Als jij er nu niet zou zijn geweest…”. Ik stelde voor dat ze zich zouden klaarmaken voor de reis en dat ze in ieder geval nachtkleding zouden moeten meenemen voor hun ouders, Dré-tje en voor henzelf alsook wat spullen zoals tandenborstel, tandpasta en zo, en eventueel paperassen die ze nodig zouden kunnen hebben in de gesprekken met politie, verzekering, ziekenhuis, e.d.
Josie en Nannie gaven me een zoen en Nannie zei: “Jij denkt werkelijk ook aan alles, hè. Ik ben benieuwd wat jij later gaat worden!”
Ze liepen naar boven om een en ander in te pakken en ik belde Paps om te vertellen dat we binnen het uur wel zouden vertrekken. “Ik zie jullie wel verschijnen!” zei hij en legde op.
Ik wachtte geduldig in de woonkamer totdat de meisjes weer naar beneden kwamen met hun tassen. Joos zei met een veelbetekenende blik dat mijn spullen nog op haar kamer lagen. Ik ging ze meteen halen, haastte me de trap op deed mijn handdoek èn de massageolie in mijn pukkel en griste de muziekcassette van haar boekenkastje.
Toen ik beneden kwam stonden ze al met hun tassen in hun hand klaar om het huis te verlaten. Nannie vroeg me of ik hun huis in de gaten wilde houden terwijl ze weg waren. Op mijn bevestigend antwoord, drukte ze me een sleutel van de voordeur in de hand en zei dat andere belangrijke sleutels in de keukenla lagen. We deden de voordeur achter ons op slot en liepen naar ons huis toe. Inmiddels had ik de tassen van ze overgenomen en liep voor hen uit terwijl zij elkaar omarmend volgden. Toen ik aanbelde deed mijn moeder open die meteen naar de meisjes liep en ze beiden in haar armen nam en zei dat ze altijd welkom bij ons waren. Paps kwam ook naar buiten, had zijn hoed al op, een overjas over de arm en zijn autosleutels in zijn hand.
Hij liep naar de auto toe (Een Opel Rekord C uit 1969), deed de kofferbak open en gebaarde mij de tassen erin te doen. Ik zei dat ik nog mijn spullen op mijn kamer moest leggen en wilde ook nog snel omkleden. “Maak dan maar voort, “ zei hij met zijn gewoonlijke bromstem, “het is ruim anderhalf jaar uur rijden naar Amsterdam toe en het is al wat later!” “Ik zal snel zijn,” antwoordde ik en sprintte de trap waarbij ik bij elke stap een trede oversloeg. Ik gooide mijn pukkel in de hoek en kleedde me snel om. Ik snelde weer naar beneden en haastte me de deur uit. Ik gaf nog een laatste omhelzing aan mijn moeder en stapte de auto in op de bijrijdersstoel. De meisjes zaten gezamenlijk op de achterbank en hielden elkaar stevig vast. Toen mijn vader wegreed toeterde hij nog naar mijn moeder die ons uitzwaaide en nog riep: “Rij voorzichtig, Bram!” “Jaa, Lien,” bromde mijn vader in zichzelf, “dat doe ik toch altijd’.”
Mijn vader deed de radio aan om de stilte in de auto een beetje op te vullen omdat het anders wel een heel gespannen rit zou worden. Terwijl de meiden op de achterbank met elkaar spraken, wisselden mijn vader en ik af en toe kort wat woorden uit.
Mijn vader is altijd zwijgzaam geweest, een beetje een binnenvetter, waarschijnlijk omdat hij gedurende de oorlog 3 jaar in een interneringskamp had gezeten. Hij vertelde ook nooit zo veel over wat er allemaal met hem was gebeurd. Van Mams had ik begrepen dat hij bij terugkeer erg veranderd was.
Wel scheen het dat hij, vooral in de laatste jaren van zijn leven (hij stierf toen hij 81 jaar was), zich tegen mij wat vaker openstelde dan tegen de anderen. Zo kwam ik toch nog wel wat te weten over zijn oorlogstijd en zijn jeugd.
Mijn vader hield zich keurig aan de maximum snelheid en werd er niet warm of koud van als er weer een patser met een BMW 2002 tii of een Porsche Targa met volle snelheid passeerde. De Porsches waren meestal van de Rijkspolitie die achter de BMW’s aan reden. “Idioten’” hoorde ik hem dan mompelen.
Zo halverwege kwam er tijdens de nieuwsuitzending op de radio een bericht over een ernstig ongeluk in Amsterdam. Mijn vader schrok een beetje en wilde van kanaal wisselen, maar Nannie vroeg of ze het bericht konden afluisteren, waarop mijn vader met enige aarzeling weer terug ging naar het nieuws.
In de nieuwsuitzending werd bericht dat het een eenzijdig ongeval betrof, waarbij twee doden te betreuren waren, een inzittende nog in kritieke toestand verkeerde en de laatste inzittende relatief lichte verwondingen had. Uit de leeftijden die werden genoemd werd wel duidelijk dat het het gezin van Josie betrof. Een grote schok voor de meisjes was het om zo te moeten vernemen dat hun vader ook was omgekomen. Hartverscheurend huilden de meiden op de achterbank en ik kon niets doen om ze te troosten.
Dit was precies waar mijn vader voor gevreesd had en waarom hij een ander kanaal had willen kiezen. Mijn vader stuurde de eerste de beste parkeergelegenheid op, stapte uit en vroeg de meiden uit te stappen om wat tot bedaren te komen. Zo kon ik Josie wat troosten en ondersteunen en hij kon Nannie zo goed en kwaad als het kon wat troosten en bemoedigende woorden toespreken.
Toen de meiden enigszins bedaard waren zei hij hen dat we de reis gingen hervatten, omdat gelet op de nieuwe informatie, nu wel enige haast geboden was. Dat was ook de eerste en enige keer dat ik mijn vader wat harder zag rijden dan gewoonlijk.
We kwamen rond half acht in de avond bij het ziekenhuis aan, parkeerden de auto ergens in een zijstraatje en snelden ons naar de receptie waar we ons meldden en kenbaar maakten dat de meisjes de dochters waren van het verongelukte echtpaar. De receptioniste zei dat ze naar een bepaalde afdeling dienden te gaan waar ook de ziekenhuisaalmoezenier zou zijn voor geestelijke bijstand. Omdat wij geen directe familie waren, moesten Paps en ik in eerste instantie in de wachtruimte blijven, maar omdat zowel Nannie als Josie daartegen hevig bezwaar maakten, konden we na veel vijven en zessen toch bij de meisjes blijven. En achteraf was dat maar goed ook, want door de aalmoezenier werd ons medegedeeld dat ook hun moeder kort daarvoor was overleden. Beide meisjes stortten totaal in en mijn vader en ik deden wat we konden om ze op te vangen, te troosten en ze zo goed en kwaad als het überhaupt mogelijk was in zo’n situatie tot bedaren te brengen. Ik kon merken dat mijn vader, natuurlijk door zijn ervaringen in de oorlog èn zijn levenservaring, vaker met dit bijltje had gehakt en dat hij op de juiste momenten die dingen kon zeggen waar de meisjes weer wat kracht en troost uit konden putten. Ook de aalmoezenier keek met bewondering naar hoe Paps dit deed.
Toen de meisjes enigszins bedaard waren, kwamen ze met allerlei vragen: wie gaat het Dré-tje vertellen en hoe, waar moesten ze nu overnachten, hoe ging dat met begrafenissen en zo, wat ging er verder met hen gebeuren, waar zouden ze gaan wonen en wie zou voor hen zorgen, etc., etc.
De aalmoezenier zei dat er voor dit soort gevallen bij elke gemeente wel sociale werkers waren die hierin waren gespecialiseerd, maar dat hij de komende dagen en weken er voor ze zou zijn vanuit het Amsterdamse. En Paps zei dat wij hun uiteraard niet in de steek zouden laten. Dat stelde hen enigszins gerust.
De aalmoezenier stelde voor dat we met zijn vijven naar Dré-tje zouden gaan om hem het nieuws te vertellen. Behalve dat het jongetje dan zijn zussen zou zien, zag hij ook de bekende gezichten van Paps en mij, hetgeen hopelijk een geruststellend effect op hem zou hebben. Met een zwaar gemoed gingen we naar de kamer toe. Dré-tje lag in zijn bedje naar het raam te staren zodat we zijn gezicht niet konden zien. Wel zagen we dat hij zijn been in het gips had, dat door een takel systeem een decimeter of zo in de lucht werd gehouden.
Toen hij ons hoorde, keerde hij zijn gezicht om dat vol bonte en blauwe plekken zat. Toch zagen we zijn gezicht opklaren en hij stak zijn beide armen naar zijn zussen uit. De drie kinderen knuffelden elkaar en de meisjes vroegen hem hoe het met hem was. Dré-tje vertelde honderduit over wat hij allemaal meegemaakt had in het ziekenhuis, maar dat hij papa en mama nog niet gezien had. Zijn gezicht betrok een beetje en toen pas merkte hij mijn vader en mij op. “Hé, meneer van Dongen en Moets (zo noemde hij mij altijd) zijn er ook!” “Ja,” zei mijn vader, “we hebben Joos en Nannie naar je toe gebracht.”
Hij merkte dat de meisjes het moeilijk hadden om het vreselijk nieuws te vertellen. Hij nam dus het voortouw en vertelde wat er was gebeurd in zo simpel mogelijke taal en dat papa en mama door het ongeluk zijn ingeslapen en nooit meer wakker zullen worden. “Maar papa had beloofd om te gaan voetballen met mij!” riep het jongetje uit, “komt papa dan nooit meer met me voetballen?”
De zussen omarmden Dré-tje opnieuw en toen begonnen ze alle drie zachtjes te huilen. De aalmoezenier wenkte naar mijn vader en mij en liet met een gebaar merken dat het beter was om de drie even een beetje ruimte te geven. Daarop verlieten we de kamer en gingen op de gang staan wachten. De aalmoezenier dankte mijn vader voor zijn interventie, zei waar we hem konden bereiken en verliet ons toen. Kennelijk waren we niet de enigen die morele ondersteuning nodig hadden die avond.
Na een kwartiertje of zo kwam Nannie naar buiten, omhelsde mijn vader en dankte hem ervoor dat hij het had uitgelegd aan Dré-tje. “Daarvoor ben ik hier,” bromde mijn vader, “om jullie te helpen met deze vreselijke situatie. ” Nannie gaf me een zoen op mijn wang en zei: “Dré-tje wil je wat vragen, Mudjikan. Komen jullie weer de kamer in?”
We gingen gedrieën de kamer weer in en ik liep naar Dré-tje en vroeg wat hij me wilde vragen: “Mag ik met jou meedoen met voetbal als ik weer beter ben?” vroeg hij. Ik moest wat wegslikken om zelf niet in huilen uit te barsten, hetgeen door Josie opgemerkt werd. Ze ging daarom naast mij staan en sloeg haar arm om mijn middel. Met trillende stem zei ik: “Maar natuurlijk jochie! Wij zijn toch speelmaatjes van elkaar?” en streek met mijn hand door zijn haren.
De verpleegster kwam binnen om te zeggen dat hij nu moest rusten. Met bezwaard hart namen we afscheid van hem, maar zeiden dat de meisjes hem morgen weer zouden bezoeken en Paps en ik weer terug naar huis zouden gaan.
Dré-tje was echt moe, want voordat we de kamer verlieten viel hij al in slaap.
Buiten de kamer overlegden we over hoe het nu verder aan te pakken. De meiden moesten immers ergens slapen en Paps vond dat ik eigenlijk ook maar in Amsterdam moest blijven om hen te ondersteunen.
De opa van Josie had een serviceflat ergens in Amsterdam Zuid en daar konden ze vermoedelijk wel slapen, maar hoe konden ze toegang krijgen? Ervan uitgaande dat het overlijden van Opa wel in de flat bekend zou zijn, stelde mijn vader voor om de beheerder te bellen en een en ander voor te leggen. Nannie ging achter het telefoonnummer aan en Paps zou bellen omdat hij hopelijk meer gewicht in de schaal kon leggen als dat nodig zou zijn.
Paps belde de beheerder op en legde de situatie uit. De beheerder maakte er geen enkel probleem van mits de meisjes zich konden identificeren. Nannie had vanwege haar leeftijd een eigen paspoort, maar Joos stond net zoals Dré-tje nog in het paspoort van haar ouders. Een paspoort had ze wel aangevraagd, maar die was nog niet door de gemeente uitgegeven. De beheerder vond het geen probleem als alleen Nannie zich kon identificeren. Gelukkig was ze zo gis geweest het ding in haar tas te stoppen toen we vertrokken naar Amsterdam.
Paps bracht ons naar de flat, overlegde nog even met de beheerder en liet fl. 350 bij me achter om de eerste kosten te dekken, voor zover nodig. Hij stapte in de auto en reed weg. Wij gingen het flatje van opa binnen, zochten zo goed en kwaad als het kon een slaapplekje en brachten zo de nacht door. Ik zou in de ochtend wel wat boodschappen doen zoals een tandenborstel, andere persoonlijke verzorgingsartikelen en eten voor het ontbijt.
- Epiloog -
Na die nacht ging het allemaal erg snel en gebeurde er heel veel in korte tijd. Een heleboel zaken moesten geregeld worden, de uitvaarten, de huisvesting (ze konden immers waarschijnlijk niet in de huurwoning blijven omdat die op naam van de ouders stond), wezenuitkering (het salaris van hun vader viel weg), school, voogdijschap, etc. Teveel om op te noemen en om in dit bestek over uit te weiden.
Om een lang verhaal kort te maken en om vooral gericht te blijven op wat dit allemaal betekend heeft voor de relatie tussen Josie en mij, moet ik het verhaal over Josie hier (voorlopig) afsluiten. Een dergelijk trauma dat de kinderen Duchesne die periode hebben moeten ondergaan, doet wat met de mensen die het nauwst betrokken zijn. Zo ook met Josie.
En hoewel we het jaar daarna weliswaar met elkaar om bleven gaan, was dat toch uitsluitend als vrienden en niet meer als geliefden. Ik heb haar wel eens gevraagd wat er bij haar was veranderd, maar ze had moeite om dat uit te leggen. De spaarzame keren dat ik het aankaartte, raakte ze in de stress en begonnen de waterlanders te komen. Ook onze vriendschap leed onder dit onverwerkte trauma.
Op een gegeven moment besloot ik maar uit respect voor haar er niet meer over te beginnen. Wat later stelde ik mezelf tijdens het eind-examenjaar open voor andere mogelijkheden op seksueel-relationeel vlak hetgeen uitliep op twee nogal heftige romances met klasgenotes en tot op dat moment had ik het woord ‘trio’ alleen maar horen gebruiken in relatie tot muziekgezelschappen, zoals het Cocktail Trio. Neen, bleu zoals aan het begin van dat weekend was ik bepaald niet meer, al was het maar qua taalgebruik, met het bezigen van woorden zoals pik, lul, slet, klootzak en kut had ik geen moeite meer.
Hoe dan ook, al voor het behalen van het eind-examen het jaar erop, scheidden onze wegen en niet alleen vanwege onze respectievelijke schoolkeuzes waarbij een groter verschil qua opleiding en dus qua persoonlijkheidsvorming nauwelijks denkbaar is.
Ik ging economie studeren in Rotterdam aan de Nederlandse Economische Hogeschool welke ik combineerde met een deeltijd-opleiding Computertechniek in Delft aan de Technische Hogeschool en zij ging naar de kunstacademie in Amsterdam, de Academie voor Beeldende Vorming.
Ik ben haar wel blijven volgen via via, maar we zouden elkaar na het eindexamen niet meer ontmoeten tot heel veel later in ons leven. Ze zeggen wel eens dat geen seksuele ervaring zoveel indruk maakt op iemands leven als de eerste keer, negatief of positief. Ik had de mazzel dat ik in Josie een open levenslustige persoonlijkheid aantrof die met genoegen de seksuele geneugtes van het leven samen met mij wilde ontdekken.
Ik kan zeggen dat ik veel sex heb gehad en beslist niet alleen maar vanilla sex, maar dàt weekend in 1970 staat in mijn geheugen gegrift, en veel van wat ik daarna seksueel heb meegemaakt, haalt het qua impact gewoon niet bij dat weekend.
Nannie ben ik wat eerder in mijn leven weer tegengekomen in een aantal min of meer onverwachte situaties, waaraan ik van plan ben een eigen serie te wijden. Door Nannie werd me voor de eerste keer duidelijk waarom Josie emotioneel-seksueel afstand van me nam. Ook kwam ik toen iets van haar te weten wat me wel wat verdriet heeft gedaan.
Maar tot dan is er nog genoeg te schrijven over mijn leven, mijn liefdes.
© Mucike 2022