Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Leen
Datum: 25-01-2025 | Cijfer: 8.9 | Gelezen: 598
Lengte: Zeer Lang | Leestijd: 44 minuten | Lezers Online: 1
Trefwoord(en): Bare, Dwang, Middeleeuwen, Neuken, Verkracht,
De Verkrachting
Jumièges, Normandië - september 1066

MARYAM

De zon is nauwelijks onder, en de laatste gouden strepen van het daglicht schilderen lange schaduwen over de eenvoudige keuken van Bernard en Maryam. Het kleine vertrek ademt de warmte en rust van het huiselijke leven. De houten tafel in het midden is glad van jarenlang gebruik, en de geur van hout en kruiden mengt zich met de rijke aroma’s van dampende stoofpot. Bernard zit aan de tafel, zijn brede schouders iets gebogen, een houding die zijn jaren van zwoegen op het land verraadt. Zijn handen, gebarsten en vol eelt, liggen stil op zijn schoot terwijl zijn ogen rusten op Maryam.

Ze neemt net een dampende kom stoofpot van het vuur en brengt die naar tafel. Die is eenvoudig gedekt: een grove aardewerken kan gevuld met helder water, een stevig stuk brood waarvan de korst knapperig lijkt te glanzen in het licht, en een klein schaaltje zout. Alles lijkt met zorg geplaatst, alsof het een ritueel is. Maryams wangen gloeien zachtjes, een mengeling van de warmte van het vuur en de voldoening van een dag werken. De geur van gestoofd vlees, wortels en laurierblaadjes vult de ruimte, en Bernard haalt diep adem. "Dat ruikt heerlijk," zegt hij met een tevreden glimlach, terwijl hij zijn bord dichter naar zich toeschuift. Maryam kijkt op en schenkt hem een warme glimlach terug. Haar ogen glinsteren licht in het flakkerende kaarslicht. "Na vandaag hebben we dit dubbel en dik verdiend," zegt ze zacht, terwijl ze plaatsneemt aan de overkant van de tafel. Maryam schuift haar lepel door de stoofpot en kijkt even naar buiten.

Bernard breekt een stuk brood af, zijn vingers werken handig en precies, en hij doopt het in de stoofpot. "Het land zag er goed uit vandaag," zegt hij met een vleugje trots, zijn stem warm en vol voldoening. "Als het zo doorgaat, wordt het een rijke oogst." Zijn woorden hangen even in de lucht, vol belofte en hoop. Maryam knikt, een stille bevestiging. Haar vingers rusten even op de rand van haar kom voordat ze begint te eten. "En dan kunnen we eindelijk die nieuwe ploeg kopen waar je al maanden over praat," antwoordt ze, haar stem zacht maar doordrongen van optimisme. Ze lachen kort, een lach die hun vermoeidheid even laat vergeten. Het is een moment van pure eenvoud, van tevredenheid na een dag hard werken.

Een luide bons. De deur wordt met zo veel kracht opengegooid dat hij rammelt in zijn scharnieren. Bernard en Maryam schrikken op. Bernard laat het stuk brood, dat hij in zijn hand heeft, vallen. Maryam verstijft met een lepel vol eten halverwege haar mond. Hun ogen ontmoeten elkaar in een kort moment van stilzwijgende paniek. Het is alsof de hele kamer haar adem inhoudt. Zware voetstappen van grove laarzen dreunen op de houten vloer. Vier gewapende mannen stappen binnen, hun gezichten half verborgen achter dikke, onverzorgde baarden. De kilte die ze met zich meebrengen lijkt het knusse vuur in de haard bijna te doven. Zonder een woord te zeggen verspreiden ze zich, één naar elke hoek van de keuken. Het metaal van hun zwaarden glimt vaag in het flakkerende kaarslicht, een stille waarschuwing die luider klinkt dan een schreeuw.

Met een dramatische beweging verschijnt Kasteelheer Achard van Lecce in de deuropening. Hij stapt naar binnen met een zelfverzekerde gratie die tegelijk indrukwekkend en bedreigend is. Zijn zware mantel, rijk versierd met zilveren borduursels en een grote gesp met zijn familiewapen, valt om zijn schouders. Zijn scherpe gelaatstrekken lijken haast in steen gehouwen, met ogen zo koud en berekenend als een winterochtend. Een vleugje parfum mengt zich met de stoffige geur die zijn mannen hebben meegebracht, een laatste teken van zijn hogere status. Zijn mond krult in een minzame glimlach, een uitdrukking waarin geen sprankje genegenheid of sympathie te vinden is. Achards blik glijdt langzaam door de kamer. Hij neemt alles in zich op – de eenvoudige houten tafel, het bescheiden servies, de stoofpot waarvan de geur nog steeds in de lucht hangt – alsof hij elk detail overweegt, beoordeelt, en verwerpt. Zijn ogen blijven even hangen op Bernard, dan op Maryam. Zijn ijzige blik lijkt dwars door hen heen te kijken, alsof hij hun zielen blootlegt en weegt. Vervolgens zet hij een stap naar voren, zijn laarzen kletterend op de vloer. Met een spottend zachte toon, die op de een of andere manier dreigender klinkt dan geschreeuw, zegt hij: "Wat een gezellige avond. Jullie vergeven me toch dat ik hem kom onderbreken?"

Bernard, nog steeds in zijn eenvoudige stoel, reageert alsof hij door een wesp is gestoken. Hij veert overeind, zijn bewegingen stijf en ongecontroleerd. Zijn handen beven licht terwijl hij zich haast om diep te buigen. Het zweet breekt hem uit, ondanks de koelte van de avond.

"Welkom in mijn huis, mijn heer," stamelt hij, zijn stem ongewoon laag, alsof hij zijn angst probeert te verbergen. De woorden komen moeizaam. Hij slikt zijn trots weg, maar de brok in zijn keel blijft. "Mijn vrouw en ik... ik... wij vinden het een grote eer dat u ons een bezoek brengt." De leugen hangt zwaar in de lucht, maar hij hoopt vurig dat het de kasteelheer tevredenstelt.

Heer Achard blijft echter stokstijf staan, zijn ogen priemen zich in Bernard. De stilte is ondraaglijk. Dan leunt hij iets naar voor. "En?" Blaft hij plots. Het woord explodeert in de ruimte, scherp en onverwacht. Bernard schrikt, zijn ogen worden groot, en hij staart de kasteelheer aan alsof hij de vraag niet begrijpt. "En?" herhaalt Bernard voorzichtig, zijn stem onvast en vol onzekerheid. Zijn lippen bewegen, maar geen zin komt volledig over zijn tong. Hij zoekt naar een antwoord, naar iets dat de vraag zou kunnen bevredigen, maar zijn gedachten zijn een wirwar van angst.

Achard trekt langzaam een wenkbrauw op. Een uitdrukking van zuivere minachting glijdt over zijn gezicht. "Is dit hoe jullie boerenpummels een gast ontvangen?" zegt hij. Zijn woorden druipen van spottende walging. Achter hem barsten de vier gewapende mannen in schaterlachen uit. Het geluid galmt door de kleine keuken en maakt de toch al gespannen sfeer ondraaglijk.

Bernard opent zijn mond om iets te zeggen, maar alleen een onsamenhangende stotter ontsnapt. "Ik... euh..." Hij schuifelt ongemakkelijk, zijn voeten lijken loodzwaar. Zijn ogen flitsen kort naar Maryam, die aan de rand van de kamer staat. Haar gezicht is bleek en haar ogen wijd opengesperd van angst. Ze lijkt op een ree die net een jager in het vizier heeft, haar ademhaling oppervlakkig en gejaagd. Bernard voelt een golf van machteloosheid over zich heen spoelen, maar hij dwingt zichzelf diep adem te halen. Hij probeert opnieuw iets te zeggen, maar Achard onderbreekt hem met een snauw.

"Het volk zegt steeds dat boeren dom zijn," bijt Achard, zijn toon vol venijn. "Maar ik had niet gedacht dat zelfs een eenvoudige etiquette jullie al te veel zou zijn." Hij zet een stap naar voren, zijn laarzen kletterend op de houten vloer. Zijn aanwezigheid vult de ruimte, dreigend en onontkoombaar.

Bernards knieën voelen zwak, maar hij dwingt zichzelf om rechtop te blijven staan. "Mijn excuses, mijn heer," probeert hij opnieuw, zijn stem bijna een fluistering. Hij buigt nogmaals, dieper dit keer, en hoopt dat het genoeg is om de woede van de kasteelheer te sussen. Maar Achards gezicht blijft een masker van kilte.

"Excuses?" herhaalt Achard, alsof het woord hem amuseert. "Excuses zijn waardeloos als ze niet gepaard gaan met daden." Zijn blik dwaalt af naar Maryam, die nog steeds stokstijf staat. Haar handen trillen licht terwijl ze haar schort steviger vastpakt, alsof ze er houvast in zoekt. Bernard voelt de drukkende verwachting in de lucht – de dreiging van wat komen gaat. Een ijzige grijns trekt over de lippen van de kasteelheer en Bernard voelt zijn maag samenknijpen. De gewapende mannen kijken toe, hun gezichtsuitdrukkingen verraden hun vermaak. De kilte in de kamer lijkt nog zwaarder te worden, alsof zelfs de warmte van het vuur het niet meer kan verdrijven.

"We hebben dorst," verklaart Heer Achard met een toon van vanzelfsprekendheid, alsof dat alles is wat een eenvoudige boer als Bernard zou moeten begrijpen.

"Dorst?" herhaalt Bernard zacht, bijna alsof hij het woord proeft, zijn stem onzeker. Hij kijkt van Achard naar Maryam, alsof hij in haar blik een bevestiging of oplossing zoekt. Maar Maryam blijft als bevroren staan, haar ogen gericht op de vloer. "Oh... ja... natuurlijk. Ik... wij..." stamelt Bernard uiteindelijk. Zijn stem breekt. Hij probeert zijn gedachten te ordenen, maar de dreigende aanwezigheid van de kasteelheer maakt dat onmogelijk. "Wij willen u vragen om... ons aan tafel te vergezellen," voegt hij haastig toe, een wanhopige poging om beleefdheid te tonen.

De kasteelheer laat een rauwe lach horen, luid en ongenuanceerd, alsof hij geniet van de ongemakkelijkheid van zijn gastheren. "Zo mag ik het horen!" buldert hij, zijn stem echoot in de kleine ruimte. Met een overdreven gebaar slaat hij Bernard hard op de schouder, waardoor de man onwillekeurig wankelt. "Breng me je allerbeste wijn, niet dat bocht dat jullie zelf drinken. En wat gezouten varkensvlees. En snel!"

Bernard knikt haastig, alsof hij de kasteelheer hiermee kan kalmeren. Hij draait zich half om naar Maryam, die de spanning in de kamer lijkt te hebben aangevoeld en al naar de voorraadkast is gevlucht. Haar handen trillen licht terwijl ze de karaf met hun beste wijn voorzichtig tevoorschijn haalt. Bernards maag draait om bij de gedachte dat hij hun enige goede wijn, zorgvuldig bewaard voor een bijzondere gelegenheid, en hun gezouten vlees aan deze man moet afstaan. Maar wat kan hij anders doen? Zijn trots, zijn rechten, zelfs zijn voedsel lijken niets waard tegenover de macht van een kasteelheer die zichzelf als god op aarde ziet.

"Ja, mijn heer," zegt Bernard haastig, zijn hoofd opnieuw buigend. "Het wordt meteen geregeld."

Achard knikt tevreden en draait zich om naar de tafel. Met een zware plof laat hij zichzelf in een van de stoelen vallen, alsof hij al jaren in deze keuken thuishoort. Zijn metgezellen volgen zijn voorbeeld en nemen plaats, hun laarzen klakkend op de vloer en hun ruwe stemmen de ruimte vullend met luid gelach en spottende opmerkingen. De kasteelheer grijpt gulzig naar de wijnkaraf en schenkt zichzelf een overvolle beker in. Zijn handelingen zijn ruw, en de rode wijn druppelt langs de rand van de beker op het tafelblad. Zonder op de anderen te wachten neemt hij een grote slok, gevolgd door een luide zucht van voldoening. "Dat is beter," zegt hij met een grijns. Vervolgens pakt hij een groot stuk gezouten vlees en bijt erin. Het vet druipt langs zijn kin, maar hij veegt het onverschillig weg met zijn mouw.

Bernard en Maryam staan als bevroren bij de muur, niet wetend of ze mogen gaan zitten of dat ze moeten blijven staan. "Kom, boer!" roept een van de metgezellen met een spottende lach. "Ga niet zo daar staan staren. Je maakt ons bijna ongemakkelijk!" Bernard schuifelt naar de tafel, met Maryam in zijn kielzog. Ze nemen plaats op de rand van de stoelen, alsof ze het liefst zouden verdwijnen in de schaduwen van de kamer. Maar terwijl ze daar zitten, hun gezichten strak en hun bewegingen minimaal, vullen de grove stemmen van Achard en zijn mannen de ruimte. Hun gelach is luid en gemeen, hun opmerkingen zwaar van spot en brutaliteit. De sfeer is verstikkend. Bernard en Maryam eten niet. Hun eten ligt onaangeroerd, de damp van de stoofpot vervaagt in de kilte die deze mannen hebben meegebracht. Bernards handen rusten op zijn knieën, zijn knokkels wit van de spanning. Maryams blik is strak op haar schoot gericht, haar schort in haar handen verwrongen alsof het het enige is dat haar nog grond onder de voeten geeft.

"Meer wijn!" buldert de kasteelheer, zijn zware drinkbeker heffend alsof hij de scepter van een koning draagt. De bevelende toon vult de ruimte als een onweersklap en doet Bernard opspringen van zijn stoel. Zijn knieën stoten tegen de rand van de tafel, maar hij negeert de pijn. Snel haast hij zich naar de bergruimte. Op dat moment klinkt de stem van Achard opnieuw, nu koud en snijdend als een mes. "Stop met mij te beledigen," zegt hij, terwijl zijn scherpe blik Bernard tot stilstand dwingt. Met een vette vinger wijst hij naar Maryam, die nog steeds aan tafel zit, stil als een standbeeld. "Weet je niet dat de vrouw des huizes de gasten moet bedienen?" De woorden hangen zwaar in de lucht. Bernard blijft verstijfd staan, zijn adem stokt terwijl de kille opmerking in zijn hoofd blijft echoën. Langzaam draait hij zich om en kijkt naar Maryam. Haar schouders trillen nauwelijks merkbaar, en ze houdt haar hoofd gebogen, zodat haar gezicht verborgen blijft onder haar donkere haar. Bernard voelt zijn hart wild bonzen in zijn borst. Schaamte. Boosheid. Machteloosheid. Het lijkt allemaal tegelijk door zijn aderen te razen, en hij kan niets doen om het te stoppen. Hij slikt, zijn keel voelt rauw. Hij buigt zich een beetje naar voren, zijn stem gevuld met schuld. "Maryam," fluistert hij, bijna onhoorbaar. Zijn blik zoekt de hare, maar ze kijkt niet op. "Doe maar…" Zijn woorden klinken als een smekend bevel, alsof hij zichzelf ervan probeert te overtuigen dat dit de enige uitweg is.

Maryam ademt diep in en staat op. Haar bewegingen zijn stijf, mechanisch, alsof ze haar eigen lichaam niet onder controle heeft. Haar blote voeten maken nauwelijks geluid op de houten vloer terwijl ze naar de bergruimte loopt. Haar vingers grijpen een kruik vast, haar handen beven lichtjes. Ze keert terug naar de tafel, haar hoofd nog steeds gebogen terwijl de kasteelheer haar met zijn ogen volgt. Zijn blik is schaamteloos en glijdt van haar voeten omhoog naar haar gezicht en blijft net te lang hangen op haar borsten. Het lijkt alsof hij haar uitkleedt met zijn ogen. "Opschieten!" blaft hij ongeduldig, zijn stem een zweep die door de lucht klapt. Maryam knikt nauwelijks zichtbaar en zet een stap naar voren. Ze klemt de kruik stevig in haar trillende handen vast. Ze gaat naast de kasteelheer staan en probeert de wijn in zijn beker te schenken, maar haar hand schudt, waardoor ze morst. Achard trekt zijn wenkbrauwen op en schudt zijn hoofd met een theatrale zucht. Zijn gezicht vertrekt in een uitdrukking van gespeelde ergernis. "Pas toch op, lomp wijf!" snauwt hij. "Straks maak je mijn kleren nog vuil." Zijn hand schiet naar voor en grijpt haar pols stevig vast. Maryam verstijft onmiddellijk. Haar ademhaling versnelt, haar borstkas gaat hevig op en neer, maar ze zegt niets. Ze voelt de ruwe, eeltige huid van zijn vingers om haar pols als een ijzeren greep, koud en onontkoombaar.

Achard trekt haar arm naar zich toe. "Hier, laat mij je helpen," zegt hij, terwijl hij haar hand ruw naar zijn beker leidt. De wijn stroomt nu in een vloeiende straal en de kasteelheer kijkt omhoog naar haar gezicht. Hij geniet van de spanning die in haar ogen te lezen is. Met een plotselinge ruk aan haar arm trekt hij haar naar voor. Maryam struikelt. Haar bovenlichaam wordt naar beneden getrokken en haar borsten raken het gezicht van de kasteelheer. Die laat een overdreven, spottende lach horen, terwijl zijn mannen luid joelen en applaudisseren. De kamer vult zich met hun ruwe gelach, alsof dit een voorstelling is die speciaal voor hen wordt opgevoerd. Het geluid dringt diep door in Bernards oren. Het brandt als vuur. Achard houdt haar pols nog steeds stevig vast, alsof ze een speeltje is dat hij niet wil loslaten. Zijn lippen krullen in een zelfvoldane glimlach terwijl hij haar arm omhoogtrekt net alsof hij haar tentoonstelt. "Zie je?" zegt hij, zijn stem doordrenkt met giftige triomf. "Dit gaat veel beter zo!" Zijn woorden worden gevolgd door nog meer gelach van zijn mannen.

Maryam sluit haar ogen en probeert de vernedering te negeren. Haar wangen gloeien rood van schaamte, maar ze blijft stil. Pas na een tijd laat Achard eindelijk haar pols los. Hij leunt tevreden achterover in zijn stoel, alsof hij zojuist iets geweldigs heeft bereikt. Maryam trekt zich terug, haar bewegingen haast onzichtbaar, en keert terug naar haar plek aan de tafel. Ze zit stokstijf, haar ogen gericht op een onzichtbaar punt op de tafel, terwijl de kasteelheer en zijn mannen doorgaan met hun rauwe grappen en spottende opmerkingen. Bernard, die het tafereel machteloos heeft gadegeslagen, balt zijn vuisten zo strak dat zijn knokkels wit worden. Zijn tanden klemmen zich op elkaar, en een scherpe pijn schiet door zijn kaak. Hij wil iets zeggen, iets doen, maar de dreiging van de kasteelheer en zijn gewapende soldaten houdt hem vast in een wurgende greep van angst.

Na wat een eeuwigheid lijkt, laat de kasteelheer een luide boer als teken dat hij genoeg gegeten heeft. Hij leunt achterover in de eenvoudige houten stoel, die onder zijn gewicht licht kraakt, en vouwt zijn handen zelfvoldaan over zijn vadsige bierbuik. Zijn ogen, koud en berekenend, blijven op Bernard gericht, alsof hij geniet van de onrust die hij veroorzaakt.

"Jullie vragen je waarschijnlijk af wat ik hier kom doen?" zegt hij uiteindelijk, zijn stem zacht maar beladen met een gevaarlijke, spottende ondertoon. Zijn lippen vormen een geamuseerde glimlach, alsof het hele tafereel een macaber spel is waarin hij de enige is die de regels kent.

Bernard knikt bijna ongemerkt, zijn keel te droog om een woord uit te brengen. Zijn ademhaling versnelt onwillekeurig, maar hij zegt niets.

Achard leunt iets naar voren. "Wel, mijn beste," vervolgt hij, terwijl zijn vingers nonchalant over de tafel tikken. Zijn toon is als die van een kat die een muis bespeelt, wetende dat de uitkomst al vaststaat. "Zoals je weet, willen de paters hun abdij heropbouwen. En dat kost geld. Veel geld." Hij laat de woorden even hangen en geniet van de groeiende spanning. "Daarom kom ik, in naam van de kerk en krachtens het recht dat mij als jouw heer toekomt, een gift innen."

Het is alsof alle kleur uit Bernards gezicht wegvloeit. Zijn huid lijkt lijkbleek onder het flakkerende kaarslicht, en zijn adem stokt hoorbaar. "Een gift?" stamelt hij eindelijk, zijn stem slechts een schor gefluister. De woorden lijken uit zijn keel te komen zonder dat hij het echt begrijpt, alsof hij hoopt dat hij het verkeerd gehoord heeft.

Achard laat een luide, spottende lach horen. "Inderdaad," zegt hij, terwijl hij zich met een valse vriendelijkheid naar achteren leunt. Zijn vingers spelen met de rand van zijn drinkbeker, een gebaar dat de spanning alleen maar verhoogt. "Wat dacht je van… twintig zilvermunten?"

Bernards ogen worden groot van paniek. Zijn hart bonkt in zijn borst alsof het eruit wil springen. "Zo... zo... zoveel heb ik niet, mijn heer," stamelt hij. Zijn woorden breken halverwege alsof ze onder hun eigen gewicht instorten. Hij schuift ongemakkelijk op zijn stoel. De glimlach op Achards gezicht bevriest en zijn ogen vernauwen zich tot spleetjes. De opgewekte spot in zijn houding verdwijnt en zijn gezicht betrekt als een naderende storm. "Heb je het lef om mij te weigeren?" vraagt hij met een ijzige toon. Zijn lippen krommen zich in een strakke lijn. De lucht in de kamer lijkt plots zwaarder te worden, alsof de muren dichter naar elkaar toe kruipen.

Bernard voelt hoe zijn lichaam ineenkrimpt onder de intense blik van de kasteelheer. Het is alsof elke ademteug moeizamer wordt, alsof de lucht zelf zich tegen hem keert. "Gee... gee... geef me een maand," smeekt hij haastig, zijn stem trillend en breekbaar als een tak in de wind. "En ik zorg voor... centen." Achard laat de stilte een moment aanhouden, genietend van de macht die hij over de situatie heeft. Zijn ogen glinsteren met een sadistisch plezier terwijl hij Bernard blijft aankijken, alsof hij zijn angst wil uitmelken tot er niets meer over is. Daarna leunt hij langzaam naar voren, zijn handen plat op de tafel, waardoor het hout bijna kreunt onder zijn gewicht. "Een maand, zeg je?" bromt hij, zijn stem laag en dreigend. Hij grijnst, maar de uitdrukking bereikt zijn ogen niet. "Je hebt drie weken. Geen dag langer." Zijn toon laat geen ruimte voor discussie. De woorden hangen zwaar in de kamer. Bernard voelt zijn maag omdraaien, terwijl Maryam haar blik naar de grond houdt, haar schouders trillend van ingehouden angst. Achard leunt met een triomfantelijke blik achterover en neemt nog een slok uit zijn beker, alsof het gesprek voor hem niets meer is dan een formaliteit.

Bernard haalt diep adem, zijn schouders zakken iets terwijl een zweem van opluchting door zijn lichaam trekt. Het uitstel voelt als een druppel water voor een dorstige man in de woestijn. "Dank u, mijn heer," fluistert hij bijna onhoorbaar, zijn stem nauwelijks meer dan een ademtocht. Hij durft de kasteelheer niet aan te kijken en richt zijn blik naar de vloer, alsof hij zich schaamt voor zijn eigen dankbaarheid. Maar Achard laat hem geen moment genieten van deze schijnbare verlossing. Hij leunt naar voren, zijn ellebogen rustend op de tafel, en spreekt met een scherpe nadruk die Bernards hoop als een glas laat breken. "Maar," zegt hij, zijn woorden zwaar en doordrenkt van dreiging, "ik wil een voorschot."

Bernards opluchting verandert in wantrouwen. "En hoeveel is dat?" vraagt hij, duidelijk op zijn ongemak, terwijl zijn blik kort naar Maryam flitst, die nog steeds zwijgend en verstijfd aan tafel zit.

“Je begrijpt me verkeerd, ik wil wat mij volgens het lijfrenterecht toekomt.” Bernards maag draait zich om terwijl hij probeert zijn ademhaling onder controle te houden. "En dat is?" vraagt hij, zijn stem nauwelijks meer dan een fluistering. Achard kijkt Bernard strak aan en houdt zijn blik vast, terwijl hij geniet van het moment. "Jouw vrouw," zegt hij eindelijk, zijn stem vol zelfgenoegen. "Ik wil met haar naar bed." De woorden slaan in als een bliksemschicht. Bernard voelt zijn knieën bijna bezwijken onder het gewicht van de vernedering en de woede die door hem heen razen. Achter Achard barsten de soldaten in luid gelach uit. Hun rauwe stemmen vullen de kamer met spottend plezier. Maryams gezicht wordt lijkbleek. Het is alsof de wereld om haar heen stilvalt, behalve de echo van die ene zin die keer op keer in haar hoofd weerklinkt. Haar adem stokt en een ijzige koude verspreidt zich vanuit haar borst naar de rest van haar lichaam. Ze voelt de blikken van de mannen in de kamer op haar gericht. Ze branden als vuur op haar huid. De jubelende kreten van de soldaten maken het nog erger. Hun jubelende stemmen omringen haar, als roofvogels die rondcirkelen boven een stervend dier. Ze durft niet op te kijken, durft haar man niet aan te kijken, bang voor wat ze in zijn ogen zal zien: wanhoop, onmacht, of misschien nog erger, acceptatie.

"Dit is onrechtvaardig!" schreeuwt Bernard met een stem rauw van emotie. Maar zelfs terwijl hij de woorden uitspreekt, weet hij hoe hol ze klinken. Achard lacht luid, een bulderende lach die door de kamer galmt. "Onrechtvaardig?" herhaalt hij spottend. "Ik bén het recht, Bernard. Vergeet dat niet. Ben je vergeten dat ik je kan laten doden wanneer en waar ik wil? Is het dat wat je wil?" Bernard bevriest. Hij voelt zich machteloos en vernederd.

Achard draait zich met een wrede glimlach naar Maryam toe. Zijn blik glijdt over haar lichaam, traag en ongegeneerd. Maryam voelt haar maag samenknijpen. Ze wil weg, ze wil rennen, schreeuwen, vluchten, maar haar lichaam gehoorzaamt niet. Haar handen zijn ijskoud, maar het bloed bonkt in haar oren. Achards gezicht vertoont een wrede glimlach. Zijn ogen glinsteren als van een roofdier dat zijn prooi in het vizier heeft. Hij neemt een slok van zijn wijn, laat de beker met een klap op de tafel neerkomen, en kijkt Maryam recht aan. "Kom hier, vrouwtje," zegt hij. Zijn toon is een mengeling van spot en dreiging met een stem die geen tegenspraak duldt. Maryam blijft verstijfd zitten. Ze verroert zich niet. Achard zucht overdreven en staat met een theatrale beweging op, zijn mantel zwiepend om zijn brede gestalte. Hij loopt naar haar toe, iedere stap komt over als een dreigende waarschuwing. Wanneer hij achter haar staat, pakt hij met één hand de rugleuning van haar stoel en trekt deze met een schelle schrapende beweging naar achter. Maryam's handen schieten naar de tafelrand, alsof ze zich eraan wil vastklampen, maar de kasteelheer is sneller. Met brute kracht grijpt hij haar bij haar middel en tilt haar omhoog alsof ze niets weegt. Haar voeten schieten van de grond, en ze worstelt instinctief tegen zijn greep. Haar handen proberen zijn arm los te wrikken, haar nagels graven in zijn mouw, maar het is alsof ze een muur probeert te verplaatsen. "Laat me los!" gilt ze, haar stem hoog en trillend van paniek. Haar benen schoppen in het luchtledige, maar het lijkt Achard alleen maar te amuseren.

Bernard springt op uit zijn stoel, zijn ogen groot van schok en woede. "Nee! Stop! Laat haar gaan!" roept hij, maar voordat hij ook maar een stap kan zetten, trekken de soldaten hun zwaarden. Het metaal glinstert dreigend in het flakkerende kaarslicht. Een van de soldaten, een breedgeschouderde man met een ongeschoren gezicht, richt zijn wapen op Bernards borst. "Blijf waar je bent, boer," gromt hij met een lage stem. Maryams blik schiet naar Bernard. Voor een fractie van een seconde ontmoeten hun ogen elkaar. Haar gezicht is bleek, haar lippen trillen en haar ogen vullen zich met tranen. In die ene blik leest ze alles: de wanhoop, de pijn, en de onmacht die haar man volledig verlammen. "Bernard!" roept ze. Het is een stille smeekbede, een wanhopige vraag om hulp die niet beantwoord kan worden.

De kasteelheer lacht luid. "Kijk haar eens spartelen," zegt hij, terwijl hij haar steviger vasthoudt en haar dichter naar zich toe trekt. Zijn gezicht is vlak bij dat van haar, zijn adem ruikt naar wijn en vet vlees. "Je maakt het alleen maar leuker, vrouwtje," voegt hij eraan toe. Maryam blijft worstelen, haar ademhaling schokkerig en haar kracht afnemend. Haar handen slaan tegen zijn borst, maar het heeft geen zin. Achard werpt een blik op Bernard. "Zie je, Bernard?" zegt hij met een uitdagende toon. "Een echte heer neemt wat hem toekomt. Misschien kun je nog wat van me leren." Bernard staat verstijfd, zijn borstkas hijgt van de ingehouden woede en machteloosheid. Zijn handen ballen zich tot vuisten, maar hij weet dat iedere poging om zijn vrouw te redden zal eindigen in zijn eigen ondergang – of erger, die van Maryam. Hij voelt zich klein, vernederd, en hulpeloos. Hij is een man die zijn vrouw niet kan beschermen tegen het monster dat Achard is.

De kasteelheer sleurt haar richting de kleine slaapkamer van de boerderij terwijl haar protesterende kreten door de ruimte snijden. "Laat haar los!" schreeuwt Bernard, zijn stem rauw van wanhoop. Hij probeert opnieuw naar voor te stormen, maar de twee wachters voor de deur kruisen hun zwaarden voor zijn borst. "Ga opzij!" brult Bernard, maar de wachters blijven onbewogen. Hun ogen, kil en onverschillig, verraden geen enkel spoor van medeleven. Het lijkt alsof ze gewend zijn aan dit soort scènes. Intussen gooit Achard Maryam met brute kracht op het strobed. Haar geschreeuw wordt luider, wilder. Het is een geluid dat door Bernard heen snijdt alsof het zijn eigen vlees is. "Maryam!" gilt hij, zijn stem scheurend van wanhoop, maar de deur valt dicht met een doffe klap, alsof die zijn hoop voorgoed afsluit. De twee soldaten nemen positie in voor de gesloten deur, hun zwaarden nog steeds getrokken. Ze staan er als onwrikbare wachters, volledig onaangedaan door de verschrikkingen die zich aan de andere kant van de deur voltrekken. Bernard blijft staan, zijn ademhaling zwaar en hijgend, zijn blik onafgebroken gericht op die ene deur.

Vanachter de deur klinken Maryams geschreeuw en snikken, vermengd met Achards lage, spottende gelach. Het geluid is ondraaglijk, een demonische kakofonie die door Bernards ziel scheurt. Hij voelt zijn knieën knikken, zijn benen zwaar als lood, maar hij blijft staan, alsof hij weigert toe te geven aan de wanhoop die hem overspoelt. Zijn handen ballen zich tot vuisten, zijn nagels boren diep in zijn handpalmen. Pas wanneer hij het warme, kleverige gevoel van bloed voelt sijpelen, beseft hij hoe strak hij zijn vuisten heeft geklemd. Zijn hele lichaam trilt in een mix van woede, angst en machteloosheid die hem verlamt. Zijn hart bonkt in zijn borst, hard en pijnlijk, alsof het op het punt staat open te barsten. Hij wil schreeuwen, vechten, iets doen, maar elke poging voelt zinloos. Zijn blik blijft gericht op de deur, terwijl de kreten van zijn vrouw de tijd lijken stil te zetten.

In de slaapkamer stort de kasteelheer zich als een roofdier op de hulpeloze vrouw. Met bruut geweld scheurt hij haar grijze kleed en de witte linnen onderjurk van haar lijf en gooit ze als een vod op de grond. De ogen van Maryam kijken hem beschuldigend aan. “Niet doen, niet doen.” Meer kan ze niet uitbrengen. Tranen vullen haar ogen, tranen die de begeerte van haar belager enkel lijken aan te wakkeren. De edelman knielt naast de vrouw en trekt zijn lange onderbroek omlaag. Hij pakt haar bij haar pols vast om haar naar zich toe te draaien.

“Laat me met rust,” jammert Maryam.

“Hou je rustig, anders doet het alleen maar extra pijn.”

Maryam haar hele lichaam verkrampt en wild trappelend probeert ze de kasteelheer te stoppen.

"Raak me niet aan!" krijst ze opnieuw.

Ze worstelt tot de kasteelheer erin slaagt haar bij beide armen vast te pakken. Hij draait de vrouw met geweld om en vangt een glimp op van haar naakte lichaam. Haar brede bekken, stevige billen en vooral haar grote stevige borsten, die meewiebelen bij elke beweging die ze maken, doen hem kwijlen van opwinding. Bruut werpt hij zich op haar en penetreert haar terwijl ze de hele wereld bij elkaar schreeuwt. Maryam probeert hem te laten ophouden, smeekt hem te stoppen, maar hij gaat door. Ze is doodsbang, omdat ze weet dat hij haar wil. Net als een roofdier dat haar prooi verzwelgt. Niet omdat hij naar haar verlangt, maar omdat hij haar haat. Omdat hij haar wil kapot maken als een stuk speelgoed.

Nog voor hij met zijn verkrachting klaar is, geeft Maryam haar verzet op. Haar kreten veranderen in snikken en begeleid door het huilen van de vrouw bereikt de kasteelheer zijn hoogtepunt. Even blijft hij boven op Maryam liggen, haar lichaam nog altijd stevig bij de schouders vasthoudend. Zijn ogen ontmoeten die van haar. Ze kijkt hem aan zonder hem te zien. Haar ogen zijn leeg, zonder glinstering, alsof het leven eruit is. Het lijkt alsof ze vertrokken is naar haar eigen leefwereld. Fysiek is haar lichaam aanwezig, geestelijk is ze ver weg. Het is haar manier om de hel waarin ze terecht is gekomen te overleven. Haar manier om te vluchten uit de werkelijkheid, weg van de horror en pijn. Het afsluiten werkt zo perfect dat ze niet eens merkt dat het voorbij is.

Uiteindelijk, na wat een eeuwigheid lijkt, maakt Achard zich van Maryam los. Hij kijkt naar haar lichaam dat onbeschaamd op de rug ligt uitgestald. Het vervult hem met genoegdoening. “Je was fantastisch, schatje.” Hij grinnikt omwille van de verwoesting die hij heeft aangericht. Gebroken. Haar geest verbrijzeld en haar hart uit haar borst gerukt. Haar ziel vertrapt. Maryam haar hele lichaam trilt. Haar ademhaling is oppervlakkig en onregelmatig, haar borstkas beweegt snel op en neer. Haar donkere haar hangt in warrige strengen over haar schouders, en haar gezicht is bleek als een lijkwade. Ze durft haar ogen niet te sluiten, want ze weet dat de duisternis achter haar oogleden gevuld zal zijn met beelden die ze nooit meer zal kunnen vergeten. Maryams ogen ontmoeten die van de kasteelheer. Haar blik is intens, rauw, gevuld met emoties die geen woorden nodig hebben. Woede. Schaamte. Vernedering. Maar ook een diepgewortelde haat. Haar ogen schreeuwen in stilte, en voor een moment lijkt Achard verstijfd, alsof haar blik hem tot in zijn kern raakt.

Onbewust strekt hij zijn hand uit naar haar wang, alsof hij haar wil troosten. Niet zoals een heer een boerin aanraakt, maar zoals een vader een kind zou troosten. Het is een onverwacht gebaar, bijna teder, maar in zijn intentie zit niets goeds. Het lijkt meer een poging om de macht die hij zojuist heeft uitgeoefend te verzachten, alsof hij haar als zijn eigendom nog even wil geruststellen. Maryams lichaam reageert instinctief. Bij het naderen van zijn hand spannen al haar spieren zich. Haar rug recht zich, haar ademhaling stokt. Haar hele wezen verzet zich tegen deze aanraking, dit nieuwe schenden van haar grenzen. Ze duwt zichzelf onbewust een paar centimeter achteruit, en haar blik wordt scherper, bijna snijdend. Haar ogen smeken niet langer. Ze dwingen. Raak me niet aan.

Achard lijkt het moment te voelen. Zijn hand blijft halverwege hangen, onzeker. Een fractie van een seconde is er iets in zijn blik – is het twijfel? Schuld? Of gewoon irritatie dat zijn wil niet volledig werd uitgevoerd? Hij trekt zijn hand terug, alsof hij een hete vlam heeft aangeraakt. Zijn lippen trekken zich samen in een dunne streep, en hij draait zich abrupt om, alsof hij zichzelf weer moet herinneren wie hij is: een man van macht, onaantastbaar. Zonder een woord te zeggen, loopt hij naar de deur. Zijn brede rug vult het kader. Hij blijft even stilstaan voordat hij naar buiten stapt. In de deuropening draait hij zijn hoofd iets naar opzij, alsof hij overweegt nog iets te zeggen, maar hij besluit anders. De deur zwaait open, en de kasteelheer stapt de kamer uit met een nonchalante houding, alsof wat hij zojuist heeft gedaan niets meer was dan het nuttigen van een maaltijd.

De soldaten staan in de keuken, hun zwaarden al opgeborgen, hun gezichten gevuld met diezelfde spottende grijnzen. "We gaan," zegt Achard kortaf. Zonder Bernard een blik waardig te gunnen, stapt hij de boerderij uit. Zijn laarzen stampen door de modder, en zijn sinistere gevolg volgt hem als een roedel honden. De soldaten lachen nog, maken opmerkingen die Maryam niet kan verstaan, maar hun toon alleen al maakt haar maag omkeren.

De deur blijft op een kier staan. De stilte die volgt, is oorverdovend.

Maryam blijft zitten, haar schouders nu gebogen, alsof de kracht die haar net overeind hield volledig uit haar is weggevloeid. Ze staart naar haar trillende handen, die rusteloos in haar schoot liggen. Een enkele traan glijdt over haar wang, maar ze veegt die niet weg. Ze lijkt verloren in een wereld van haar eigen gedachten, een wereld die getekend is door de gebeurtenissen van die avond. In de andere kamer zit Bernard, nog steeds op dezelfde plek, zijn handen nog steeds bebloed van de nagels die hij in zijn huid heeft geboord. Hij hoort de hoeven van de paarden verdwijnen in de nacht, maar hij kan zich niet bewegen. Hij kan Maryam niet aankijken. Hij kan zichzelf niet aankijken.

Uiteindelijk, na wat een eeuwigheid lijkt, staat Bernard op. Zijn knieën knakken lichtjes onder hem, zijn benen voelen zwaar als lood. Staand tegenover de deur waarachter hij de onmenselijke kreten van zijn vrouw heeft gehoord, blijft hij nog een moment staan, alsof hij hoopt dat de duisternis die in hem woedt, zich plots zal oplossen. Maar de werkelijkheid is onverbiddelijk. Met gebogen hoofd en een gebroken blik schuifelt hij richting de slaapkamer. Zijn voetstappen slepen over de houten vloer, elke stap een pijnlijk contrast met de machtige tred van de graaf die eerder de kamer verliet. Met trillende handen opent Bernard de deur, die langzaam kreunend openzwaait. Hij steekt voorzichtig zijn hoofd door de deuropening, alsof hij zichzelf wil beschermen tegen wat hij weet dat hij zal aantreffen. Zijn ogen, die eerst niet meer dan een fractie van de ruimte durven scannen, blijven hangen op de verwoesting. Maryams kleren liggen verspreid over de vloer als een stille getuigenis van de bruutheid die zich hier heeft afgespeeld.

Zijn blik glijdt naar het bed. Zijn adem stokt. Daar ligt Maryam. Haar naakte lichaam is ineengedoken in een foetushouding, haar knieën tegen haar borst, haar armen eromheen geklemd. Haar huid is bedekt met een glimmende laag zweet, en de matras onder haar is besmeurd met bloed. Over haar rug en schouders lopen rode krassen, sommige diep, andere nog vers. Haar gezicht, half begraven in de deken, is leeg en afwezig, alsof haar ziel zich van haar lichaam heeft losgemaakt om te ontsnappen aan de pijn. Bernard voelt zijn maag samenknijpen. Een golf van walging en schuldgevoel overvalt hem. Hij probeert het te onderdrukken, maar het is te laat. Hij strompelt achteruit, klemt zijn hand voor zijn mond, en braakt. Zijn maaginhoud spat op de houten vloer, de zure geur vult de ruimte. Hij kokhalst, zijn hele lichaam schokt, totdat er niets meer over is om uit te spuwen. Zelfs daarna blijft hij naar adem snakken, alsof de lucht in de kamer hem wil verstikken. Zijn hoofd zit vol chaotische indrukken. Flarden van Maryams geschreeuw, het gelach van de soldaten, de zelfgenoegzame stem van de graaf — ze razen als een storm door zijn geest. Beelden van haar naakte, gewonde lichaam branden zich in zijn geheugen. Hij wil wegkijken, maar hij kan niet. Hij wil het vergeten, maar hij weet dat dat onmogelijk is.

Met bevende passen gaat hij naar het bed. Hij knielt naast haar, zijn gezicht een mix van wanhoop en schaamte. “Het spijt me, Maryam,” stamelt hij met een stem die bijna breekt. Hij legt zijn hand op de rand van het bed, durft haar niet aan te raken, bang om haar nog meer pijn te doen. “Het spijt me… het spijt me zo...” Zijn woorden stokken. Tranen wellen op in zijn ogen, zijn hele lichaam trilt als een kind dat net een nachtmerrie heeft gehad. “Hij… hij had me gedood…” fluistert hij, alsof hij zichzelf probeert te rechtvaardigen. Maryam beweegt eindelijk. Haar hoofd draait langzaam naar hem toe, haar ogen vullen zich met iets wat geen verdriet is, maar pure afkeer. Haar stem, laag en scherp als een mes, snijdt door de stilte. “Ga weg,” sist ze, zonder aarzeling. Bernard kijkt haar aan, zijn lippen bewegen, maar er komen geen woorden meer uit. Haar ogen zijn kil, leeg, en onverbiddelijk. De man die haar altijd probeerde te beschermen, de man die haar veiligheid was, is in haar ogen verdwenen. Bernard brengt zijn handen naar zijn gezicht, snikt geluidloos, en blijft een moment op zijn knieën zitten. Uiteindelijk staat hij langzaam op, zijn schouders gebogen, alsof hij onder het gewicht van zijn eigen schuld gebukt gaat. Hij draait zich om en verlaat de kamer zonder een woord.

De stilte die volgt, is ondraaglijk. Maryam blijft liggen, haar lichaam strak gespannen, alsof elke spier in haar lijf weigert te ontspannen. De enige beweging is het trillen van haar vingers, die zich vastklemmen aan de deken. Ze hoort Bernards voetstappen wegebben, en pas als de voordeur zachtjes dichtslaat, beweegt ze. Langzaam staat Maryam op, haar bewegingen houterig, alsof haar lichaam nauwelijks nog van haar is. Ze wankelt naar de houten kist die in de hoek van de kamer staat. De kist is oud, met verweerde scharnieren, het enige stuk meubilair dat niet is aangeraakt door de kasteelheer. Met trillende handen opent ze het deksel. Haar ademhaling versnelt terwijl ze erin graait en een amulet tevoorschijn haalt. Het glimmende metalen voorwerp, klein en vierkant, weerspiegelt het zachte maanlicht dat door het raam naar binnen valt. Ze drukt de hanger tegen haar borst, haar vingers eromheen geklemd alsof het haar enige houvast is. Haar lippen bewegen bijna onmerkbaar, en een fluistering vult de ruimte: “SATOR OPERA TENET AREPO ROTAS.” De woorden rollen van haar tong, geladen met haat en vastberadenheid. De amulet begint te gloeien, een dof rood licht dat steeds intenser wordt. Het lijkt te reageren op haar emotie, haar woede voeden en versterken. Haar gezicht, eerst doordrenkt van wanhoop, verandert langzaam. Haar ogen vullen zich met een andere emotie: een vurige haat, een kil, berekend verlangen naar wraak. Haar kaken spannen zich, en haar ademhaling wordt rustiger, gecontroleerd.

Ergens in de verte krijst een kraai.
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...