Klik hier voor meer...
Donkere Modus
Door: Reuel
Datum: 10-02-2025 | Cijfer: 8.8 | Gelezen: 1599
Lengte: Lang | Leestijd: 27 minuten | Lezers Online: 1
Ik word geboren in het jaar 2356 aan de Esdoornlaan in Winschoten. Ik heb een oudere broer en een oudere zus. Op mijn vierde ga ik naar de KC Beukenlaan, vlak bij mijn huis. Op mijn vijfde emigreert mijn broer naar Tagalog. Tagalog is een planeet die draait om Sirius A, een witte hoofdreeksster en krachtiger dan onze zon. Mijn broer geeft me een aai over mijn bol en zegt gedag, Het is de laatste keer dat ik hem in levenden lijve zag. Op mijn twaalfde ga ik naar de Dollard College. Na mijn eerste twee jaren kom ik op het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Als ik zeventien ben emigreert mijn zus samen met haar man naar Key Largo. Key Largo draait om Iota Cancri A, een gele reus, samen met Iota Cancri B, een witte dwerg die als een heldere maan aan Key Largo’s hemel staat. Ik blijf alleen achter met mijn ouders. Winschoten ligt vlak achter de dertig meter hoge dijk die het beschermen tegen de gestegen zeespiegel. Op mijn achttiende ga ik studeren aan de hoofdstedelijke universiteit van Maastricht. Zes jaar later haal ik mijn master Europees Recht. Dan doe ik een driejarige bachelor politieleider. Op mijn zevenentwintigste ga ik werken voor de politie in de hoofdstad van ons land Maastricht. In die tijd scharrel ik met een rechercheur van de politie in Sittard. We vinden elkaar aardig en we hebben regelmatig seks. Op m’n negenentwintigste vraag ik of ze met me meegaat naar Hades. Ze weigert. Maar ik ga.

Ik kom aan op Schiphol, de ruimtehaven van Amsterdam, een stad met drie miljoen inwoners. Ik ben aangesteld in de rang van inspecteur en ga leidinggeven aan een klein team die onderzoek pleegt naar verdachte sterfgevallen, voornamelijk gepleegd in de rode zone van de stad. Op de ruimtehaven vind ik een dienstfiets die ik met mijn politietag ontgrendel, de fiets stelt zichzelf in op mijn lichaamslengte, ik stap op en fiets naar het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht. Ik stap het moderne kantoorgebouw binnen en meldt me bij de balie. De agent groet me en vraagt me waarmee hij van dienst kan zijn.

Ik vertel hem wie ik ben en waar ik voor kom.

‘Zesde verdieping inspecteur, als u de lift uitkomt gaat u linksaf en dan is het de derde deur aan uw rechterzijde.’

‘Dankjewel Agent.’

Ik ga naar mijn kantoor en maak kennis met mijn zes nieuwe collega’s. Amper is de kennismaking voorbij of er komt een melding binnen van een verdacht sterfgeval.

‘Gaat u mee inspecteur’, vraagt mijn rechercheur.

We stappen de lift in en gaan naar beneden, hij gaat naar het fietsenhok en ik naar de vooruitgang waar mijn fiets staat. Het is een lekker fietsje en ik personaliseer het tot mijn privé fiets. We treffen elkaar aan de voorzijde van het kantoor. We moeten naar de Foppingadreef in de Bijlmer zegt m’n rechercheur tegen me. Iets van twintig minuten op onze politiefatbikes.

We komen aan en worden opgewacht door de buurvrouw die met betraande ogen ons meeneemt naar de zesde verdieping van het appartementencomplex.

We betreden de plaats delict.

‘Hoe komt het dat u naar binnen kon mevrouw’, vraag ik haar.

‘We kennen elkaar al zo lang en hebben sleutels geruild, Gewoon voor het geval als iemand van ons zichzelf een keer buitensluit.’

‘Ach juist ja, maar waarom bent u nu naar binnen gegaan?’

‘We hadden afgesproken koffie te gaan drinken, ik belde aan, maar er werd niet opengedaan, zo vreemd.’

‘En toen u besloot om naar binnen te gaan, wat trof u toen aan?’

‘Precies zoals u ze nu ziet’, ik heb niets aangeraakt.

‘Maar heeft u dan helemaal niet gecontroleerd of ze nog leefden?’

‘Ze ademden niet meer, ze waren dood.’

Ze moet nu huilen.

Het is een raadselachtig tafereel, Een echtpaar in elkaars armen verstrengeld. Hij met een gelukzalig gezicht en zij met een geile blik in haar ogen. Nergens een spoor van geweld. Geen sporen van braak. Niets dat wijst op een misdaad. En toch zijn deze twee jonge mensen overleden. Waarom?

Ik doe mijn handschoenen aan en sla het dekbed terug. De mans penis steekt in haar kut. De man moet zijn klaargekomen want zijn zaad bevochtigt het dekbed. Het is nog niet ingedroogd dus de misdaad kan nog niet lang geleden zijn plaatsgevonden.

De technische recherche zal de precieze doodsoorzaak en tijd vaststellen zodra ze zijn aangekomen.

Er is voor ons verder weinig te zien en we gaan.

We fietsen terug over de brede Amsterdamse lanen. Er zijn hier geen grachten maar zo je wil kun je de vijftig meter brede groenstroken die elkaar kruislings ontmoeten zien als groene grachten. We fietsen over de meanderende fietsstroken die links en rechts van het voetpad liggen. We komen terug bij het hoofdbureau. Ik stal mijn fiets nu bij die van mijn rechercheur. Daarna nemen we de lift naar de zesde verdieping en komen terug in mijn kantoor.

‘Heeft u al onderdak inspecteur?’, vraagt mijn rechercheur.

‘Ja, een appartement aan de lijnbaansgracht.

‘Mooi inspecteur, dan kunt u lopend naar uw werk, het is hier om de hoek.’

‘Mooi.’

‘Als ik u was zou ik naar uw nieuwe huis gaan en de boel een beetje inruimen. Komt u vanavond naar café De Twee Zwaantjes aan de prinsengracht?’

‘Wat is daar te doen rechercheur?’

‘Iedere vrijdagavond komt ons team daar samen inspecteur en u bent nu een van ons dus we verwachten u.

‘Oké rechercheur, daar gaan we een regel van maken, het is goed voor de teambuilding.’

Ik loop naar de lijnbaansgracht. Mijn politietag geeft toegang tot het complex. Ik ga met de lift omhoog naar de zevende verdieping. Appartement nummer 72. Met m’n politietag ontsluit ik de toegangsdeur van mijn appartement.

Het appartement is volledig gemeubileerd. Zware fluwelen gordijnen sluiten de altijd schijnende zon van 88 Cygni A buiten om het menselijk dag en nacht patroon mogelijk te maken. Mijn appartement bevindt zich echter diep in de rode zone. De zone die wordt beschenen door 88 Cygni B, een rode dwerg die zijn rode schijnsel over de stad werpt. Aan deze rode dwerg dankt Hades zijn naam. Hades draait om 88 Cygni A maar draait zelf niet om zijn as. Hierdoor is één zijde van de planeet altijd de hele dag, voor zover je kunt stellen dat er dagen zijn naar de heldere gele ster gewend. De zon brandt genadeloos over de planeet en maakt leven onmogelijk. De rode dwerg draait synchroon mee met Hades in zijn trage tocht om de zon waardoor de andere zijde van Hades permanent wordt beschenen door het spookachtige rode licht van de rode dwerg. De kille vlaktes van de planeet doen denken aan de Griekse god van de dood en de onderwereld Hades. Over de denkbeeldige evenaar van de planeet loopt een smalle strook land die bewoonbaar is. Er zijn geen zeeën op Hades maar wel grote meren die gevuld zijn met het rode water. Het regent ook rode druppels op Hades. Het water is wel goed drinkbaar maar het is wel even wennen als je het voor het eerst uit de kraan ziet stromen. De koffie krijgt er een iets andere kleur en smaak van. Maar het heeft wel iets. Het smaakt zelfs voortreffelijk als ik me voor het eerst een kopje inschenk. Midden in de woonkamer staan een vijftigtal verhuisdozen met mijn privé spullen. Vooral mijn kleding en mijn boeken.

Er zijn prachtige antieke boekenkasten aanwezig in mijn woonkamer. Voor ik vertrok van de aarde heb ik mijn boeken gealfabetiseerd in de genummerde dozen gepakt. Ik ben het grootste gedeelte van de middag bezig ze in de kasten te pakken. Als ik klaar ben heeft de kamer al iets persoonlijks. Ik ga nu met de andere dozen met kleding naar mijn slaapkamer. Een prachtig laag en breed bed met een prachtig dekbedovertrek heersen in de slaapkamer. Een kledingkast met een grote manshoge spiegel staat langs het bed. Tegenover het bed hangt een reusachtige 120 inch flatscreen TV aan de muur.

Ik pak m’n kleding in de kast en zet dan de televisie aan.

Meteen staat een pornokanaal voor. Een vrouw met reusachtige borsten wordt geneukt door een heel peloton gespierde mannen. Geil dat wel, maar nu even niet. Ik zap door naar een nieuwszender.

Een reporter doet verslag van het mysterieuze sterfgeval en beklaagt zich over de laksheid van de politie. Het is immers al de zoveelste verdachte sterfgeval in de stad en nog steeds heeft de politie de zaak niet opgelost.

Ik zet de TV uit. Ik kijk op m’n horloge, het is halfzeven. Ik verlaat mijn appartement en sluit de deur achter me en ga op weg naar Café de Twee Zwaantjes aan de Prinsengracht. Ik loop naar het hoofdkantoor en haal m’n fiets.

Om vijf voor zeven kom ik aan, ik loop naar binnen. Mijn collega’s zijn er nog niet dus ik bestel iets te eten en ga zitten aan de stamtafel van ons team.

Twee vleeskroketten, frietjes met mayonaise en witte bonen in tomatensaus krijg ik voorgezet. Niet heel gezond maar voor deze ene keer best heel lekker. Terwijl ik zit te eten komen een voor een mijn collega’s bij me zitten. Zwijgend zitten ze bij me tot ik m’n eten op heb.

‘En dames en heren wat willen jullie drinken.’

‘Een rood duiveltje’, roept een van mijn rechercheurs. Het heeft de instemming van hun collega’s dus ik bestel zeven rode duiveltjes voor ons.

Als het bier gebracht wordt en voor m’n collega’s staat neem ik het woord.

‘Beste mensen, we zijn collega’s en als het goed is zijn we ook vrienden, daarom vind ik het bij elkaar komen in deze kroeg belangrijk, het schept een band. Ik vind het ook belangrijk dat we elkaar bij de voornaam noemen, er zijn rangen en standen maar als het niet belangrijk is wil ik die vergeten. Ik ben Frans Venema en ik zou het fijn vinden als jullie je nu aan mij voorstellen en iets over jezelf vertellen.’

M’n zes collega’s stellen zich een voor een aan me voor en nu noemen we elkaar bij de voornaam.

Dus Gert, ik zag op het nieuws dat het geval van vanochtend een lange in een reeks is.

‘Ja, Frans er zijn zeker al een tiental soortgelijke gevallen geweest. Allemaal op dezelfde manier. Het is een volstrekt raadsel hoe ze plaats vinden en we hebben tot nu toe geen enkele aanwijzing die naar de oplossing van de zaak kan leiden.

Ja, het is net alsof de slachtoffers steeds heel gelukkig heen gingen, het is alsof ze graag wilden sterven’, zegt Mark.

‘Het zijn wezens van de nacht, van de duistere zijde van onze planeet die deze mensen komen halen. Alle gevallen vinden steeds diep in de rode zone plaats.’

‘Dat is jouw perceptie Crista’, zegt Mark.

‘Ik geloof niet in bovennatuurlijke zaken Crista’, zegt Hendrik.

‘Ja, maar dat zou je wel moeten doen Hendrik.’

‘Ach kom nou toch.’

‘Het begint steeds met tromgeroffel, dan het huilen, fonkelende ogen in de rode nacht, het krabben aan de deuren en dan een bonk die de deur doet kraken.’

‘Oh Crista toch, wat een fantasie.’

‘En toch is het waar Hendrik’, roept Ellen.

‘Er is niets bovennatuurlijks aan de hand, dit is gewoon moord, het feit dat we in het duister tasten over hoe het in zijn werk gaat doet daar niets aan af. Hier is gewoon een slimme meedogenloze seriemoordenaar aan het werk en daar moeten we ons op concentreren Ellen.’

Ik laat m’n collega’s hun woord doen en leer hen kennen. Er is duidelijk een verschil van mening tussen de dames en de heren.

‘Kan zijn mannen, maar er zijn overlevenden, Echtparen die de aanslag op hun leven hebben overleefd. Er zijn zeker acht stelletjes die het kunnen na vertellen en allemaal zeggen ze hetzelfde’, zegt Ellen.

‘Waarom laat je ze dan niet komen voor een verhoor?’

‘Omdat we het van horen zeggen hebben Mark, we kunnen die stelletjes niet vinden.’

‘Omdat ze er helemaal niet zijn meisje.’

‘En diep in de rode zone, daar waar het alweer iets warmer wordt, heb je het bordeel van Hans en Annemieke. Zij hebben overleefd.’

‘Dat is wat zij beweren Ellen, ik ben politieman en geloof niet alles wat mensen zeggen.’

Ik vind het een interessante avond om mijn teamgenoten zo te zien discussiëren voor ik het weet is het halftwaalf.

‘Jongens en meisjes, ik weet niet wat jullie doen maar ik ga naar huis, het was een lange dag en ik wil naar bed.’

M’n collega’s knikken instemmend.

Ik sta op en loop naar buiten, stap op m’n fiets en rij in het stralende zonlicht van 88 Cygni A naar huis.

Ik sluit de dikke fluwelen gordijnen van mijn slaapkamer, kleed me uit en plof in bed en val als een blok in slaap.

Tromgeroffel klinkt in mijn geest.

Ik zie een vrouw in mijn geest.

Ze is beeldschoon, nooit eerder heb ik zo’n mooie vrouw gezien.

Bevallig zoals ze is komt ze op mij toe.

Haar lange gitzwarte haren strelen mijn huid. Het geeft mij een tintelend gevoel van genot.

Ze komt zo dicht bij me dat ik haar zoete parfum in me opnemen kan.

Dan kust ze mij en dan proef ik de zoete smaak van haar bordeauxrode lippenstift.

Ze streelt mijn huid en ik krimp ineen van genot.

Het huilen, het janken dat over de rode vlakten schalt dringt door in mijn oren. Boosaardige wezens jagend over de rode vlaktes.

Ze gaat op me zitten en ze zucht, haar zoete geur dringt in mijn neus.

Het krabben aan mijn deur. Het hijgen van een boosaardig wezen aan mijn deur.

Ik zie weer haar glorieuze schoonheid, Haar knappe gezicht met haar volle lippen, haar delicate neusje, haar prachtige bruine ogen met hun gitzwarte wimpers, haar smalle taille, haar brede heupen, haar zachte grote borsten, haar harde tepels en dan als toegift haar prachtige lange gitzwarte haren.

Ik voel haar tegen mijn lichaam, mijn penis is hard. Ik ben bevangen door lust, ik wil haar.

Dan een harde krakende bons op mijn deur.

Ik schrik wakker en kijk om me heen.

Niets.

Het is tien na vijf, te laat om weer te gaan slapen. Ik neem een douche, neem een ontbijt en tien voor zes fiets ik naar mijn werk. Ik neem een sterke bak koffie mee naar mijn kantoor en ga aan het werk.

Om Halfzeven komt Mark binnen.

‘Goede morgen Frans, ik dacht dat ik altijd de eerste was maar niet meer dus.’

‘Weet je Mark, ik wil naar dat bordeel, ik wil praten met Hans en Annemieke.

‘Dus jij gelooft wat onze meiden zeggen.’

‘Ik weet niet wat ik moet geloven, maar er is iets met deze zaak, ik geloof niet dat er sprake is van een seriemoordenaar. Ik vraag me zelfs af of er sprake is van een misdaad.’

‘Het is drieduizend kilometer de rode zone in. We hebben een terreinauto nodig, er zijn amper wegen en we moeten op de lengte en breedtegraden rijden. We hebben een auto nodig met een goed werkende verwarming tegen de bittere kou die ons te wachten staat.’

‘Kun je dat regelen Mark.’

‘Je weet zeker dat je ernaartoe wilt?’

‘Ja.’

‘Goed, dan regel ik het wel.’

‘Heb je warme kleding en stevige schoenen Frans?’

‘Zal ik moeten regelen Mark.’

‘Doe het meteen Frans, Vanavond gaan we al op pad.’

‘Hoe lang is het rijden?’

‘Veel meer dan vijftig kilometer per uur zullen we niet halen, ik denk tussen de zestig en zeventig uur. Dinsdag avond zullen we er wel zijn. Volgende week zaterdag kunnen we hier weer terug zijn.’

‘Oké Mark, dan ga ik nu kleren kopen.’

We rijden de rode vlakte op in een Toyota-land cruiser. De accu’s zijn volledig opgeladen en goed voor twintigduizend kilometer. Mark leert me hoe ik moet navigeren. We rijden om en om zes uur zodat we steeds zes uur kunnen slapen.

Steeds als ik m’n ogen sluit om te gaan slapen is zij daar. In al haar genadeloze schoonheid en ze komt elke dag een stukje naderbij. Ik kan haar voelen, ruiken en proeven. Ik word er rusteloos en geil van. Mark merkt het aan mij.

‘Wat scheelt er aan Frans?’

‘Er zit een vrouw in mijn geest Mark, ze is zo mooi en zo nabij.’

‘Nee hè, ben je nu echt gegrepen door deze zaak.’

‘Ik weet het niet Mark, ze was gisteren ook al bij me toen ik in mijn bed lag en het was precies zoals Crista het omschreef.’

‘Dat beeld je je maar in Frans. Je moet je niet mee laten nemen door Crista’s praatjes.’

Ik doe het zwijgen ertoe.

‘Het is wat deze planeet met mensen doet Frans. Trek je er niets van aan en wees rationeel. Dit mystieke gedoe heeft niets van doen met de werkelijkheid.’

Ik blijf zwijgen en zit te piekeren.

Dinsdag laat in de middag komen we aan bij het bordeel.

Het bordeel is als een middeleeuws kasteel, het heeft een gracht met een ophaalbrug en hele dikke muren.

Hans laat ons binnen, het is er aangenaam warm.

‘We hebben geothermische verwarming’, zegt Hans tegen ons.

‘Gaan jullie mee naar de eetzaal, jullie hebben vast wel trek?’

Dat hebben we inderdaad wel.

We gaan aan een lange eettafel zitten. Annemieke komt met een grote pan met stoofpot en schept onze borden vol.

‘Een rood duiveltje erbij jongens?’

‘Ja lekker.’

Annemieke haalt vier flesjes en geeft me een flessenopener.

Een verliefd echtpaar komt bij ons aan tafel zitten. Ze zijn druk met elkaar, kussen elkaar, knuffelen elkaar en vertellen elkaar lieve woordjes, ze hebben nauwelijks aandacht voor hun omgeving.

‘En heren, wat brengt jullie hier?’, vraagt Annemieke.

‘Ik zal me even voorstellen, ik ben Frans Venema en inspecteur van politie. Ik leid een afdeling die onderzoek doet naar een hele reeks mysterieuze sterfgevallen in de stad Amsterdam.

‘En nu kom je met ons praten omdat we overlevers zijn?’

‘Ja precies, goed geraden.’

‘Maar we zijn geen overlevers Frans, we zijn misschien wel pechvogels, maar overlevers, nee.’

‘Maar jullie hebben toch een aanslag op jullie leven overleeft?’

‘Er is helemaal geen aanslag op ons gepleegd.’

‘Maar jullie leven toch nog, wat is er gebeurd?’

‘Er is niets gebeurd, dat is het hem nou juist.’

‘Nou Annemieke, daar heb ik ook niet veel aan hoor.’

‘Sorry Frans, en heb je daarvoor drie dagen in die auto gezeten?

‘Maar dan is er niets gebeurd, dan zijn jullie dus helemaal geen overlevers.’

‘Goed beschouwd niet Frans.’

‘Godverdomme.’

‘Niet vloeken Frans.’

‘Oké Annemieke, maar je stoofpot is heerlijk hoor.’

‘Dankjewel Frans, hebben jullie een kamer nodig voor de nacht?’

‘Ja, een keer niet slapen in een rijdende auto zal ons goed doen.’

Annemieke brengt ons naar onze kamers.

Ik ben moe en ga gelijk naar bed.

Even later, ik wilde net het licht uitdoen, komt Mark binnen.

‘Dus, je ligt er al in’, hij gaat aan het eind op mijn bed zitten.

‘Annemieke verzwijgt iets voor ons Frans.’

‘Dus dat had jij ook door?’

‘En hoe verder?’

‘Wel morgenvroeg bij het ontbijt probeer ik het nog een keer Mark.’

‘Oké, wel te rusten Frans.’

Ik val in een diepe slaap.

Het geroffel van trommels klinkt in mijn geest.

Ik zie mijn beeldschone naakte vriendin over de schemerige rode vlakte op me toe rennen. Haar prachtige gitzwarte haren wapperen achter haar aan.

Ze wordt achtervolgt door huilende en jankende en naar elkaar grauwende en snauwende boosaardige wezens die proberen haar in te halen. Hun fonkelende ogen twinkelen in het schaarse licht van de rode dwerg.

Ze stapt door de dikke muren van het kasteel mijn kamer binnen en glipt onder mijn dekbed. Ze schurkt tegen mij aan. Haar volle borsten met hun harde tepels priemen in mijn huid.

Boosaardige angstaanjagende wezens krabben aan mijn deur.

Het geroffel van de trommels klinkt luider en luider.

Ik hoor ze hijgen en tegen elkaar snauwen en grauwen achter mijn deur.

Mijn oogverblindende schone vrouwe grijpt mijn penis en kust me vol op mijn lippen. Ik proef haar, ik ruik haar, ik ruik de bedwelmende geur van haar zoete zweet en voel mijn penis zwellen.

Dan een harde bons op mijn deur.

Ik schrik wakker en sta recht op in mijn bed.

Niets.

Uit de kamer naast mij klinken de geluiden van een woest liefdesspel.

Ik kijk op m’n horloge, twintig na twee.

Ik ga weer slapen.

S ’morgens vroeg word ik wakker en voel me verkwikt, ik neem snel een douche en kleed me aan. Ik stap de deur uit om te gaan ontbijten.

De deur van de kamer van mijn buren staat open.

Annemieke staat bij hun bed.

‘Zij wel’, mompelt ze verdrietig.

Annemieke kijkt achterom, ‘ze zijn heen gegaan Frans.’

Ik stap de kamer binnen en ga naast haar staan.

Het verliefde echtpaar ligt vredig in hun bed.

Ik kijk recht in hun gelukkige maar niet meer levende ogen.

‘Jij ook hè.

‘Wat bedoel je Annemieke?’

Annemieke leg haar hand op mijn schouder.

‘Ga met haar mee Frans’, fluistert ze in m’n oor.

Na het ontbijt rekenen we af en stappen in de land cruiser en vertrekken voor onze lange tocht terug naar huis.

De hele rit lang is ze bij me.

Ik zit zwijgend naast Mark die rijdt.

‘Er is iets met jou Frans, kom terug in de realiteit jongen.

‘Ik zit alleen maar wat te piekeren Mark, wat moet ik wel in het rapport schrijven. Dat sterfgeval van vanmorgen, hoe moet ik dat plaatsen. Die twee jonge mensen waren zo verliefd op elkaar, En ze keken zo gelukkig terwijl ze waren heen gegaan. Er is geen sprake van een misdaad. Het is deze planeet. Iets neemt ze mee naar een betere wereld. Je kon immers zien hoe gelukkig ze keken. Het is alsof of ze graag wilden sterven.

‘Dus je gaat voor het bovennatuurlijke Frans?’

‘Ja, tot die overtuiging ben ik gekomen Mark. Maar als ik dat in m’n rapport schrijf dan verklaren ze mij voor gek.

‘Het is een hele slimme seriemoordenaar Frans.’

‘Ja, die verdenking kan ik in m’n rapport schrijven, dan is het dus misdaad nummer elf en zijn we weer geen meter opgeschoten. Mijn gevoel zegt me dat het deze planeet is. Als je er ontvankelijk voor bent neemt deze planeet je mee naar een betere wereld en sterf je heel gelukkig. Als je kunt aanvaarden dat het zo zit dan is deze zaak opgelost. Ik ben ervan overtuigd dat dit soort gevallen zich blijven voordoen en ik ben er ook van overtuigd dat we een misdrijf nooit kunnen bewijzen gewoon omdat het dat niet is.

‘Dus zo denk je er over Frans.’

‘Diep in mijn hart, ja.’

Zwijgend rijden we naar huis.

Zaterdagochtend komen we aan en rijden de garage van het hoofdkantoor binnen.

‘Prettig weekend Mark.’

‘Prettig weekend Frans.’

Ik ga naar mijn kantoor en start m’n laptop en begin te schrijven aan m’n rapport. Voor mij is deze zaak afgesloten. Mijn conclusie is dat er geen sprake is van een misdaad maar dat het ligt aan de gesteldheid van de planeet Hades. Mijn advies is dat ontvankelijke mensen niet in de rode zone van de stad moeten gaan wonen en dat dan deze pseudo misdrijven zullen afnemen. Waarschijnlijk zal niemand van de leiding mij willen geloven. Maar ik ben ervan overtuigd dat de tijd mijn gelijk zal aantonen.

Zaterdagavond om acht uur s ’avonds plaats ik mijn rapport in het dossier en sluit m’n laptop af. Ik ga een rood duiveltje pakken in Café de Twee Zwaantjes.

Ik neem een flinke slok.

Iemand stoot me aan, ik voel twee grote zware borsten in mijn rug met twee harde priemende tepels. Ze zucht, ik ruik haar zoete geur. Geschrokken kijk ik achterom.

Niets.

Ik drink nog een biertje en fiets dan naar huis.

Het is tien uur en ik ben moe. Ik besluit om naar bed te gaan. Ik neem eerst nog een warme douche.

Al gauw val ik in slaap.

In mijn geest hoor ik het dreigende geroffel van de trommels. Hun cadans resoneert op angstaanjagende wijze door mijn bed.

Ik zie mijn lief rennend over de schemerige door zwak rood licht beschenen vlakte.

Ze is naakt en haar prachtige gitzwarte haren wapperen achter haar aan terwijl ze op me toe rent.

Ze wordt achtervolgt door een meute angstaanjagende wezens. Met hun akelige gloeiende ogen achtervolgen ze haar.

Ze komt in mijn bed liggen en drukt haar grote zachte borsten tegen mijn borst. Ze kust mij en ik kus haar terug. Ik neem haar in mijn armen en penetreer haar met mijn stijve penis.

Ik kus haar, kus haar en kus haar. En ze kust me terug.

Ga met me mee Frans, fluistert ze in mijn oren.

Ga met me mee Frans, ga met me mee.

Ze trekt aan me en even zie ik mezelf liggen in mijn bed.

Ga mee, ga mee, ga mee…

Het krabben en hijgen van boosaardige wezen klinkt vanachter mijn deur. Het jankende geluid van gruwelijke wezens knerpt door mijn geest.

Ga mee, ga mee, ga mee…

Een harde bons op de deur.

Ga mee, ga mee, ga mee…

En dan ga ik mee, ik laat m’n lichaam los en stijg op, haar achterna.

Ik kijk neer op mijn lichaam dat zijn laatste adem uitblaast.

Maar waar ga ik naartoe?
Geef dit verhaal een cijfer:  
5   6   7   8   9   10  
Klik hier voor meer...
Klik hier voor meer...